24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedind waere (L266p Sevenum)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedeene (L266p Sevenum),
bedéene (L266p Sevenum),
communie en h olie werden met het bedeeningskarke gebracht
bedeene (L266p Sevenum)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
rot ei:
rot ęi̯ (L266p Sevenum)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedreege (L266p Sevenum),
bedrēge (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
belazeren:
belaazère (L266p Sevenum),
belazere (L266p Sevenum),
verneuken:
vernèuke (L266p Sevenum),
vernèùke (L266p Sevenum)
|
bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)] || iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bedreeger (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achterhuis:
axtǝrhūs (L266p Sevenum)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedrŭft (L266p Sevenum),
boven de Ë staat een verkortings-teken
bedrūft (L266p Sevenum),
droevig:
dreuvig (L266p Sevenum),
treuren:
treure (L266p Sevenum)
|
bedroefd [SGV (1914)] || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
spreͅi̯ (L266p Sevenum)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
bilt (L266p Sevenum)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
belthoͅuwər (L266p Sevenum),
bildhouwer (L266p Sevenum)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|