21475 |
neger |
neger:
neger (L266p Sevenum)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (L266p Sevenum),
pakken:
pakke (L266p Sevenum)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
24042 |
neomist |
neomist (<gr.):
neomist (L266p Sevenum)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32853 |
nerf van de weide |
erf:
ɛrǝf (L266p Sevenum)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
24215 |
nest |
bocht:
bōōcht (L266p Sevenum)
|
nest [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
bocht:
WLD
boocht (L266p Sevenum),
bōōch (L266p Sevenum),
bōōcht (L266p Sevenum),
koppel:
WLD duiven
kòppel (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34521 |
nestei |
bochtei:
bōxtęi̯ (L266p Sevenum)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
24216 |
nestelen |
bocht timmeren:
bōōcht tummere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
timmeren:
tummere (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] || nest maken [SGV (1914)] || nesten (ww.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
vlugjong:
vlùk jònge (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
neteldoek:
nē̜tǝldōk (L266p Sevenum)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|