34053 |
os |
gesneden oom:
gǝsnē̜i̯ǝ ȳm (L266p Sevenum),
ongetrouwde oom:
ǫngǝtrǫu̯dǝ ȳm (L266p Sevenum),
oom:
ȳm (L266p Sevenum),
os:
øs (L266p Sevenum),
ø̜s (L266p Sevenum),
ǫs (L266p Sevenum)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
34021 |
ossejuk |
ossejok:
ossejok (L266p Sevenum)
|
Vroeger werden in Limburg ook ossen of zelfs ander hoornvee als trekdier gebruikt. Hoe armer de grond, hoe meer ossen; in de Kempische zandstreek werden zelfs meer ossen dan paarden ingespannen (cf. Inleiding WLD I, afl. 9, p. VII-IX). De materiaalverzameling voor deze aflevering bevatte ook gegevens voor benamingen voor het ossetuig, maar aangezien de herinnering aan deze begrippen bij de meeste zegslieden reeds te vaag was, bleek het niet mogelijk een systematische beschrijving ervan te geven. Hieronder worden alleen de dialectvarianten van het woord juk opgenomen als simplex en als grondwoord van samenstellingen die op een deel van het ossetuig wijzen. Het ossejuk, niet te verwarren met een ossehaam, rust op de nek van de os, vóór de schoft, en is met twee staven onder de keel vastgemaakt om niet achteruit te schuiven. Aan dit juk zijn dan de strengen bevestigd waarmee het dier trekt. Twee naast elkaar ingepannen ossen droegen niet elk apart een juk, maar een zogenaamd dubbel juk. De benamingen voor dit dubbel juk (waarbij ook alleen die woordtypes zijn opgenomen waarin het simplex juk of jok voorkomt) zijn achteraan geplaatst. [JG 1a; N 13, 16a, 16b; monogr.]
I-10
|
24460 |
otter |
otter:
otter (L266p Sevenum)
|
otter [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20318 |
oud, bejaard |
bejaard:
boven de ä staat een lengte-teken
bejärd (L266p Sevenum),
op jaren:
op joaren (L266p Sevenum),
oud:
zie moderis aud
aud (L266p Sevenum),
zie mooder is awt
awt (L266p Sevenum)
|
bejaard [SGV (1914)] || oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
knol:
knǫl (L266p Sevenum),
knook:
knōǝk (L266p Sevenum),
knuppel:
knøpǝl (L266p Sevenum),
oude knol:
oude knol (L266p Sevenum),
oude student:
ǭi̯ǝ stydɛnt (L266p Sevenum)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
21916 |
oude duif |
oude, een ~:
’n aoij (L266p Sevenum),
’n aoije (L266p Sevenum)
|
een duif die ouder dan één jaar is? [N 93 (1983)] || een duif van 2 of 3 jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32849 |
oude grassoorten |
buntgras:
bønt˲[gras] (L266p Sevenum),
hazebrood:
hāzǝbruǝt (L266p Sevenum)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20320 |
oude man |
oud mannetje:
oud mènke (L266p Sevenum),
⁄n àwd menke (L266p Sevenum),
oude:
aojen (L266p Sevenum),
oude man:
innen oaje man (L266p Sevenum),
oude, een ~:
aojen (L266p Sevenum)
|
iemand van oudere leeftijd ( oude man, oude vrouw, oude van dagen) [N 102 (1998)] || oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man [N 102 (1998)] || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
20319 |
oude vrouw |
oud mens:
⁄n àwd mins (L266p Sevenum),
oud wijfje:
oud wiëfke (L266p Sevenum),
oude:
aojen (L266p Sevenum)
|
oude vrouw [N 102 (1998)] || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
aojejaorsaovend (L266p Sevenum),
oudjaarsavond:
ao jaors aovent (L266p Sevenum),
aojaorsaovend (L266p Sevenum),
aojjaorsaovund (L266p Sevenum),
oudjaors aovent (L266p Sevenum),
oudjaorsaovend (L266p Sevenum)
|
De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] || Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|