19849 |
porselein |
porselein:
parsǝlē̜jn (L266p Sevenum)
|
Verzamelnaam voor ceramische produkten die gebakken zijn uit porseleinaarde waar zekere bijvoegsels door zijn gemengd. Porselein kenmerkt zich door het feit dat het in tegenstelling tot bijvoorbeeld gleiswerk, fijn, wit en halfdoorschijnend is en een ongekleurd, sterk glimmend glazuur vertoont. [Wi 53; L 35, 78; N 20, 5; monogr.]
II-8
|
20082 |
porseleinbloempje |
schilderverdriet:
WBD
schilderverdreet (L266p Sevenum)
|
Porselein bloempje (saxifraga umbrosa). Het porselein bloempje, ook Judastranen geheten, doet dienst als dankbaar zaadplantje in niet al te natte en donkere tuinen, dat bij ons goed voort wil, maar bij strenge vorst, zonder sneeuwbedekking, meestal afster [N 92 (1982)]
III-2-1
|
21482 |
portefeuille |
portefeuille (fr.):
portefeùlie (L266p Sevenum),
portefölie (L266p Sevenum)
|
de kleine, platte, meestal leren, dubbele tas met vakjes, waarin mannen hun bankbiljetten, identiteitsbewijs enz. bij zich dragen [kamtas, portefoelie] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21203 |
postbode |
brievendrager:
breeve-draeger (L266p Sevenum),
breevendraeger (L266p Sevenum),
post:
pōͅs (L266p Sevenum)
|
de persoon die de post bezorgt [bode, postbode, fak, fakteur, briefdrager, postknecht, postloper, post] [N 90 (1982)] || postbode [RND]
III-3-1
|
33573 |
postelein |
{onleesbaar}:
pntelen (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u: postelein 1) portulaca oleracea - fam. portulacaceae = zomerpostelein 2) claytonia perfoliata - fam. portulacaceae = winterpostelein [N 71 (1975)]
I-7
|
21141 |
postkoets |
postwagen:
pòst-waage (L266p Sevenum),
pòstwaage (L266p Sevenum)
|
een reiswagen in geregelde dienst voor het vervoer van passagiers [postkoets, post, postkaars, diligence] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21207 |
postzegel |
postzegel:
poszègel (L266p Sevenum),
pòs-zegel (L266p Sevenum)
|
het rechthoekige gekleurd stukje papier dat men op brieven etc. plakt om daarmee de port te betalen [postzegel, kopje, tember, zegel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33171 |
poten |
planten:
plāntǝ (L266p Sevenum),
poten:
pǭtǝ (L266p Sevenum)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
21521 |
potlood |
potlood:
potloët (L266p Sevenum),
potlōēd (L266p Sevenum)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18833 |
potsachtig |
waswijf:
wàswĭĕf (L266p Sevenum),
(ook gezegd van mannen).
⁄n was-wiëf (L266p Sevenum)
|
lachwekkend, met minder fijnzinnige humor [grollig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|