17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
haffele (L266p Sevenum),
hampele (L266p Sevenum)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
zaniken:
sanikke (L266p Sevenum)
|
aanhoudend morren en klagen [neuriën] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
avondsregen:
aovendsraegen (L266p Sevenum)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21847 |
aanhoudend vragen |
neulen:
nèùle (L266p Sevenum),
vgl. Venlo Wb. (pag. 199): näöle, 1. zaniken; -2. dagdromen.
möle (L266p Sevenum),
zaniken:
sanikke (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten] [N 87 (1981)] || alsmaardoor blijven vragen [maren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21707 |
aankondigingskastje |
kastje:
kesje (L266p Sevenum),
kèstje beej ’t raodhōēs (L266p Sevenum)
|
de plaats waar gemeentelijke aankondigingen etc. opgehangen worden [gebooi] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34182 |
aanmelken |
aanmelken:
ānmɛlkǝ (L266p Sevenum)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
21872 |
aanrekenen |
aanmanen:
aanmane (L266p Sevenum),
aanschrijven:
aan-schriëve (L266p Sevenum)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
rijgen:
reige (L266p Sevenum),
rije (L266p Sevenum)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32776 |
aanspanningspunt, kam van de eg |
eerste egstand:
īǝrstǝn ęxsta.ŋt (L266p Sevenum)
|
Het vooreinde, de kam of een ander onderdeel van de eg, waaraan de egketting of de trekhaak daarvan bevestigd wordt. Zie de afb. 57 en 58. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 156a + b; monogr.]
I-2
|
18887 |
aanstaan |
gaden:
gaaie (L266p Sevenum),
gaaije (L266p Sevenum)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|