17962 |
schop |
schop:
schùp (L266p Sevenum),
schùppe (L266p Sevenum)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26993 |
schop om sleufjes te maken |
bonkschup:
boŋksxøp (L266p Sevenum)
|
Schop waarmee men de sleufjes in de achterkuil maakt. [II, 61c]
II-4
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
vlinkenspa(de):
vlinkenspa(de) (L266p Sevenum)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
26775 |
schop voor het steken van het grauwveen |
spa:
spā (L266p Sevenum)
|
[I, 45a]
II-4
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schop:
sxop (L266p Sevenum)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
schöppe (L266p Sevenum),
schùppe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
schoppen [SGV (1914)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
schuppe (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
31694 |
schors |
schaal:
sxāl (L266p Sevenum),
schors:
sxǫrs (L266p Sevenum)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
24492 |
schors (alg.) |
schaal:
WLD
schaal (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schaal:
WLD
schaal (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|