25343 |
slachtklaar |
vaardig:
vē̜rex (L266p Sevenum)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
vaardig:
vē̜rex (L266p Sevenum)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
opneuker:
enne opneúker gaeve (L266p Sevenum),
ne opneuker gaeve (L266p Sevenum),
slag:
slaaəg (L266p Sevenum),
slêəg (L266p Sevenum),
veeg:
vaeg (L266p Sevenum)
|
slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
27002 |
slag of stort |
slag:
slax (L266p Sevenum)
|
Rij van twee turven dik en één turf lang opstaande turven. [II, 78a]
II-4
|
34594 |
slaghout |
slaghout:
slāxhǫu̯t (L266p Sevenum)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
26977 |
slakken van de oplegger |
slakken:
slɛk (L266p Sevenum)
|
De twee ijzeren uitsteeksels waarin het hout var de oplegger vastgeklonken zit. [II, add.]
II-4
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
uu = glück
sleggenhuuske (L266p Sevenum)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
boekweitworm:
WLD
bookes worm (L266p Sevenum),
slang:
WLD
slang (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17835 |
slaperig |
slaperig:
slaoperig (L266p Sevenum),
slaòperig (L266p Sevenum)
|
Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|