17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsen (L266p Sevenum),
butsen:
buts (L266p Sevenum),
butsen (L266p Sevenum),
bùts (L266p Sevenum),
knotsen:
knutsen (L266p Sevenum)
|
blutsen [SGV (1914)] || Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
geblutst:
WLD
geblutst (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
bultje:
bultje (L266p Sevenum),
bùltje (L266p Sevenum)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
bult:
bult (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
hoge rug:
hōēge ruk (L266p Sevenum),
pokkel:
pōkkel (L266p Sevenum)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǭm (L266p Sevenum)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
32406 |
bodemhaak |
haak:
hāk (L266p Sevenum),
vrouwenhaak:
vrǫwǝhǭk (L266p Sevenum)
|
Bodemmes waarvan het snijdend gedeelte uitloopt in een krul. De bodemhaak wordt gebruikt om de bodem en vaak ook de binnenkant van de geheulde klomp glad af te werken. Zie ook afb. 245. [N 97, 24; N 97, 89]
II-12
|
32404 |
bodemmes |
bodemmes:
bodemmes (L266p Sevenum)
|
Licht gebogen, aan beide zijden snijdend mes met lange steel, dat met name wordt gebruikt om de ruw bewerkte bodem van de geheulde klomp bij te snijden en glad af te werken. Zie ook afb. 244. [N 97, 22; N 97, 25; A 29a, 8a-b; A 29a, 11a-b; Bakeman 9; monogr.]
II-12
|
21300 |
boek |
boek:
book (L266p Sevenum)
|
boek [SGV (1914)]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
ruiker:
WLD
ruuker (L266p Sevenum),
rūūker (L266p Sevenum)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|