18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
goede, de -:
Wit; Gedragen door de boer en boerin; Bij het ter kerke gaan; Toör witte kant met witte en lichtrose bloemetjes.
de gōōije (L266p Sevenum),
muts:
muts (L266p Sevenum)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)] || Welke mutsen maakte u? [N 61 (1973)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
witte klee:
wetǝ [klee] (L266p Sevenum)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
moes:
moos (L266p Sevenum),
tonnenmoes:
tonnemos (L266p Sevenum),
wit moes:
wit môs (L266p Sevenum)
|
Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): witte kool [N 71 (1975)] || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstart (L266p Sevenum)
|
kwikstaart [SGV (1914)]
III-4-1
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
toer:
toor (L266p Sevenum)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24642 |
witte narcis |
paasbloem:
WBD
pàsbloom (L266p Sevenum),
WLD
pàs-bloome (L266p Sevenum)
|
Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33913 |
witte vlekken |
wild haar:
welt hǭr (L266p Sevenum)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
34195 |
witte vloed |
knoeien:
(de koe) knǫi̯t (L266p Sevenum)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
20620 |
wittebrood |
weg:
Syst. WBD
wèk (L266p Sevenum)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
giftig:
geeftig (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|