18905 |
aarden |
gewennen:
gewenne (L266p Sevenum),
gewènne (L266p Sevenum)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rdǝ pǫt (L266p Sevenum),
ęrdǝ pǫt (L266p Sevenum),
stenen pot:
stęjnǝn pǫt (L266p Sevenum),
uiles:
ūlǝs (L266p Sevenum)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
aerdewerk (L266p Sevenum)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
aardmannetje:
erdmenke (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
kaboutermannetje:
kaboutermenke (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
17653 |
aars |
gat:
gaat (L266p Sevenum),
poeperd:
Kinderlijk.
poepert (L266p Sevenum),
vot:
vǫt (L266p Sevenum)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
Opm. een doorgelopen, ontstoken raet = bigars.
raet (L266p Sevenum)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsengel (L266p Sevenum)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
twijfelen:
twiefele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum),
twiéfèle (L266p Sevenum)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
ās (L266p Sevenum),
aast:
ast (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34184 |
abortus, verwerpen |
verwerpen:
vǝrwɛrpǝ (L266p Sevenum)
|
Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9]
I-11
|