23623 |
consecratie |
consecratie (<lat.):
consecratie (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De consecratie [wandloeng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22005 |
constateren |
afslaan:
aafslaon (L266p Sevenum)
|
het neerdrukken van een knop of hendel om de tijd op te tekenen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21996 |
convoyeur |
compagneur (<fr.):
compagneur (L266p Sevenum)
|
de persoon die de duiven begeleidt naar de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23392 |
corpus |
corpus (lat.):
corpus (L266p Sevenum),
lieveheer:
leeve hieer (L266p Sevenum)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
cultivateren:
køltivātǝrǝ (L266p Sevenum),
doorsteken:
dǭrstē̜kǝ (L266p Sevenum)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (L266p Sevenum)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
bloedzuiger:
bloodzuger (L266p Sevenum),
dees:
dèz (L266p Sevenum),
dês (L266p Sevenum),
WLD
daes (L266p Sevenum),
WLD (?? = lang)
dàès (L266p Sevenum)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || paardenbloedzuiger, algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend [N 26 (1964)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
WLD
dadel (L266p Sevenum),
dadels (L266p Sevenum)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24898 |
dageraad |
morgen:
de merge (L266p Sevenum),
de mèrge (L266p Sevenum)
|
het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|