26400 |
naaf |
karaaf:
karaf (L192a Siebengewald)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
28708 |
naaien |
naaien:
nęjǝ (L192a Siebengewald)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
23814 |
naampatroon |
naamheilige:
naamhèllige (L192a Siebengewald)
|
Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23529 |
naar de mis gaan |
mis horen:
mis huuere (L192a Siebengewald)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23948 |
naaste |
naaste:
noste (L192a Siebengewald)
|
Je/uw naaste, evennaaste, evenmens [naoste, nôste, èèvemins]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23725 |
nabidden |
nabeden:
naobeeje (L192a Siebengewald)
|
Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23772 |
nachtmis |
nachtmis:
nachtmis (L192a Siebengewald)
|
De mis die snachts wordt gedaan, nachtmis. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24394 |
nachtvlinder |
mot:
motten (L192a Siebengewald)
|
nachtuiltje, nachtvlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20138 |
nageboorte |
nageboorte:
nageboorte (L192a Siebengewald)
|
nageboorte van de mens; hoe noemde men vroeger - -? [DC 33 (1961)]
III-2-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bocht:
bǫxt (L192a Siebengewald)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|