23861 |
processievaantjes |
vaantjes:
vantjes (L192a Siebengewald)
|
De vaandeltjes die in de processiestoet worden meegedragen [persessieveendelkes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22310 |
proppenschieter |
bus:
bus (L192a Siebengewald)
|
Proppenschieter. [BN 03]
III-3-2
|
19775 |
provisiekast |
etenskast:
ēͅtəskas (L192a Siebengewald)
|
etenskast [Weijnen BN 01 (1938)]
III-2-1
|
31312 |
puntbeitel |
puntbeitel:
pønt˱bęjtǝl (L192a Siebengewald)
|
Puntige, smalle beitel, die wordt gebruikt bij het bewerken van harde metalen. [N 33, 111]
II-11
|
23766 |
quatertemperdag |
vastendag:
vaastedag (L192a Siebengewald)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27904 |
raam |
glas:
glas (L192a Siebengewald)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
32812 |
raam van de cultivator |
frame/ freem:
frām (L192a Siebengewald)
|
De ijzeren staven die samen het draagraam van de cultivator vormen. [N 11A, 151h; monogr.]
I-2
|
32825 |
raam van de landrol |
frame:
frām (L192a Siebengewald),
raam:
rām (L192a Siebengewald)
|
Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.]
I-2
|
19057 |
raar, vreemd |
vreemd:
vrèmd (L192a Siebengewald)
|
vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
18167 |
rafel |
rafel:
[sic]
riffelt (L192a Siebengewald)
|
Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|