32773 |
egtanden |
[eg]tanden:
[eg]tãnt (L192a Siebengewald),
eggetanden:
ęgǝtãnt (L192a Siebengewald)
|
Oude houten eggen hadden houten tanden. Ze waren schuin in het raam aangebracht, meestal in de hoofdbalken. Bij de driehoekige eg wezen ze in de richting van het verbindingspunt van de beide hoofdbalken. Bij een vierhoekige eg stonden de tanden naar één van de hoeken gericht. Een houten eg die als onkruideg gebruikt werd, was vaak van ijzeren tanden voorzien. Een ijzeren eg heeft steeds ijzeren tanden. In dit lemma zijn achter de (meervoudige) varianten of achter de plaatsnummers ook opgaven in de enkelvoudsvorm vermeld. [JG 1a + 1b; N 11, 68; N 11A, 155d + e; monogr.]
I-2
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
eierdupke (L192a Siebengewald)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
22738 |
eiertikken |
knutsen:
knutse (L192a Siebengewald)
|
Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
24478 |
eik |
eik:
ɛ:i̯k (L192a Siebengewald),
-
eik (L192a Siebengewald),
eikenboom:
-
ei-kən bòm (L192a Siebengewald)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND] || eik (Quercus robur) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kəls (L192a Siebengewald),
-
ei-kəls (L192a Siebengewald, ...
L192a Siebengewald)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
32734 |
eindvoor in het midden |
middelvoor:
medǝl[voor] (L192a Siebengewald)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
32743 |
eindvoor van een wendakker |
voor over het vooreind:
vōr ǫvǝr ǝt ˲vø̜rēnt (L192a Siebengewald)
|
Na het ploegen van een wendakker, of deze nu haaks op de lange voren of hoeks op de geervoren van het grote middendeel gelegen is, blijft er een open voor over. Als de wendakker binnenwaarts is omgeploegd, ligt deze eindvoor aan de buitenkant en valt zij veelal samen met de dwarsgrens van de akker. Is de wendakker echter buitenwaarts omgeploegd, dan ligt deze voor zover van de kant af, dat de (lange of geer-)voren van het grote middenstuk er als het ware in uitmonden. [N 11A, 128a + b; div.]
I-1
|
24142 |
ekster |
ekster:
ekster (L192a Siebengewald, ...
L192a Siebengewald)
|
Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
19686 |
emmer |
emmer:
eͅmər (L192a Siebengewald)
|
emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23263 |
engel |
engel:
ingel (L192a Siebengewald)
|
Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|