23495 |
hagelkruis |
hagelkruis:
hagekruus (L192a Siebengewald)
|
Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L192a Siebengewald)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
32756 |
hak om de voor af te hakken |
hak:
hak (L192a Siebengewald)
|
Een hak die men (in plaats van de in het vorige lemma bedoelde schop) gebruikt om de bovenlaag van de om te spitten voor af te hakken en in de open voor te brengen. Meestal is dat een grote hak, waarvan het (doorgaans hartvormige) blad even breed is als dat van de spade. Om de voor vlak te kunnen afhakken is de hoek tussen het blad en de steel kleiner dan bij een hak waarmee men de grond loskapt. [N 11A, 149a; N 18 add.; div.; monogr.]
I-1
|
33301 |
hakken, wieden met de hak |
kortmaken:
kǫrtmākǝ (L192a Siebengewald)
|
Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halfbroer:
halfbrūūr (L192a Siebengewald),
hàlf brŭr (L192a Siebengewald),
stiefbroer:
stiefbrŭr (L192a Siebengewald)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
halfzūster (L192a Siebengewald),
hàlf zŭster (L192a Siebengewald),
stiefzuster:
stiefzŭster (L192a Siebengewald)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
32694 |
halfdiep ploegen |
niet te diep bouwen:
ni tǝ dīp˱ [bouwen] (L192a Siebengewald)
|
Men kan een akker, zodra het (eerste) gewas eraf is, zonder voorbewerking met een halfdiepe voor omploegen voor het volgende gewas of om hem daarna te eggen, te bemesten en diep om te ploegen. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata pleogen en halve voor. [N 11A, 110c + d; JG 1b add.; monogr.]
I-1
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
halfmes (L192a Siebengewald)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31384 |
halfronde vijl |
halfronde grove vijl:
halǝfrǫndǝ grǫvǝ vīl (L192a Siebengewald)
|
Vijl waarvan het stalen blad een halfronde en een vlakke kant heeft. Meestal loopt het blad vanaf het midden smaller en dunner uit. De vijl wordt gebruikt voor het bewerken van vlakke, holle en bolle werkstukken. Zie ook afb. 101. [N 33, 87; N 64, 53b]
II-11
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaaste (L192a Siebengewald)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|