32640 |
ondergronder, woeler |
ondergronder:
oŋǝrgroŋǝr (Q116p Simpelveld),
schaar:
šā.r (Q116p Simpelveld)
|
De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14]
I-1
|
21351 |
onderhands |
uit de hand:
oes de hank (Q116p Simpelveld)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
e ring hemp (Q116p Simpelveld),
hemp (Q116p Simpelveld),
‘?’
humme (Q116p Simpelveld)
|
hemd [SGV (1914)] || schoon [o] [een ~ hemd] [SGV (1914)]
III-1-3
|
31619 |
onderkapper, nietenkapper |
onderkapper:
oŋǝrkapǝr (Q116p Simpelveld)
|
Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380]
II-11
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
hø̄pəl (Q116p Simpelveld)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
óngərlip (Q116p Simpelveld)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32701 |
onderploegen |
onderakkeren:
oŋǝr[akkeren] (Q116p Simpelveld),
onderploegen:
oŋǝr[ploegen] (Q116p Simpelveld)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|
32757 |
onderspitten |
ondergraven:
oŋǝrgrāvǝ (Q116p Simpelveld)
|
Plantenresten, (groen)mest, onkruid e.d. spittend onder de grond werken. Van onderspitten is vooral sprake, als men - zonder af te hakken of af te scheppen - de grond ineens omsteekt. Elke spade grond wordt dan zo gedraaid, dat de begroeide bovenkant ervan onder in de voor terecht komt. [monogr.; div.]
I-1
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
juffrouw (Q116p Simpelveld)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoek:
ongerzuk (Q116p Simpelveld)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|