e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrokken aankeusen: streep onder de eu keus: vreetzak (Dieks. 136)  ààkeusə (Simpelveld), hozen: hèùzə (Simpelveld), inslaan: isjloa (Simpelveld), invaren: i-vare (Simpelveld), keuren: keure (Simpelveld), moffelen: mōoffələ (Simpelveld), schurgen: sjörgə (Simpelveld), slokken: schloekkə (Simpelveld), vreten: vrèèszə (Simpelveld), vréésə (Simpelveld) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schroodbeitel schroder: šrødǝr (Simpelveld) Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44] II-11
schuchter bleu: blui (Simpelveld), bluuj (Simpelveld) bloode [SGV (1914)] III-1-4
schudden met de riek (de mest) uitschokkelen: ūtšǫkǝlǝ (Simpelveld) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuifmaat schuifmaat: šȳfmǭt (Simpelveld) Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267] II-11
schuimen schuimen: sjoeme (Simpelveld) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuimspaan roomveer: roomvêr (Simpelveld), schuimlepel: sjŭŭmleffel (Simpelveld) schuimspaan [SGV (1914)] III-2-1
schuldig (zijn) schuld hebben: sjoot han (Simpelveld), schuldig (zijn): sjuldig (Simpelveld) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] || schuldig [SGV (1914)] III-3-1
schurft krauw: krouw (Simpelveld), krets: krets (Simpelveld) huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] || schurft [SGV (1914)] III-1-2
schurk, smeerlap schobbejak: sjobiak (Simpelveld), schoft: sjoeft (Simpelveld) schavuit [SGV (1914)] III-1-4