33587 |
sjalot |
sjarlot:
sjarlot (Q116p Simpelveld)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjees (Q116p Simpelveld)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17870 |
slaan |
houwen:
bōŋk ɛn blaouw Xəhaouwə (Q116p Simpelveld),
slaan:
sjloa (Q116p Simpelveld)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
sjlof (Q116p Simpelveld)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (Q116p Simpelveld)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
houw:
huij (Q116p Simpelveld),
slag:
sjlaach an oer (Q116p Simpelveld),
sjlaach op də moel (Q116p Simpelveld),
sjlaag (Q116p Simpelveld),
sjlek (Q116p Simpelveld)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
31561 |
slagstempel |
slagcijfer:
šlāxtsifǝr (Q116p Simpelveld
[(mv -tsifǝrǝ)]
),
slagletter:
šlāxlętǝr (Q116p Simpelveld
[(mv -lętǝrǝ)]
)
|
Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b]
II-11
|
24375 |
slak |
slak:
sjlek (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
sjlekkenhŭŭsche (Q116p Simpelveld)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
WBD/WLD
sjlang (Q116p Simpelveld)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|