19772 |
tuin |
gaard:
gāt (Q116p Simpelveld),
hof:
hof (Q116p Simpelveld)
|
hof [SGV (1914)] || tuin
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
morenbonen:
moereboeən (Q116p Simpelveld),
paardsbonen:
p‧ēͅətsbuənə (Q116p Simpelveld)
|
[N 11A (zj)]Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)]
I-7
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zoŏmerhŭŭske (Q116p Simpelveld)
|
priëel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
grtner (du.):
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
gɛrtnər (Q116p Simpelveld)
|
[RND 08]
I-7
|
19512 |
tuit |
tuitel:
tø̄təl (Q116p Simpelveld)
|
tuit van koffiepot
III-2-1
|
20116 |
turfmolm |
snoef:
sjnoef (Q116p Simpelveld),
snuif:
šnūf (Q116p Simpelveld)
|
[SGV (1914)]Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
I-7, II-4
|
32761 |
twee spaden breed spitten |
twee schuppen breed (graven):
tswɛi̯ šø̜pǝ brē.t (Q116p Simpelveld)
|
Manier van spitten waarbij een voor ontstaat die dubbel zo breed is als de schop, doordat men telkens twee spaden grond naast elkaar uitsteekt. [N 11A, 148e; N 11, 65b add.]
I-1
|
24495 |
twijg, jonge tak |
vits:
viets (Q116p Simpelveld)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33788 |
uier |
udder:
ydǝr (Q116p Simpelveld),
yǝdǝr (Q116p Simpelveld),
ødǝr (Q116p Simpelveld)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ŭŭl (Q116p Simpelveld)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|