22646 |
vissen |
vissen:
vusje (Q116p Simpelveld)
|
Vissen.
III-3-2
|
22850 |
vissen add. |
vis (zn.):
vusj (Q116p Simpelveld)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vladem:
vlaam (Q116p Simpelveld)
|
limburgse vlaai
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
sjpies (Q116p Simpelveld)
|
gebakspijsvulling
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (Q116p Simpelveld)
|
meerkol [SGV (1914)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (Q116p Simpelveld)
|
vlag [SGV (1914)]
III-3-1
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaach (Q116p Simpelveld)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
31276 |
vlakhamer |
vlakhamer:
vlakhamǝr (Q116p Simpelveld)
|
Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55]
II-11
|
31547 |
vlakplaat |
vlakplaat:
vlakplāt (Q116p Simpelveld)
|
Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b]
II-11
|
24914 |
vlaktex |
vlakte:
flèchdə (Q116p Simpelveld)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|