17628 |
keel, strot |
keel:
ké:əl (Q116p Simpelveld),
kɛ.əl (Q116p Simpelveld),
strot:
sjtrôs (Q116p Simpelveld),
štròs (Q116p Simpelveld)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.əlpiŋ (Q116p Simpelveld)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vȳǝdǝl (Q116p Simpelveld),
meervoud
vȳǝdǝlǝ (Q116p Simpelveld)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
NB kegeleer: kegelaar.
kegele (Q116p Simpelveld)
|
Kegelen.
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mɛti ke.gələ wɛ.ət nitmi.ə chəsjpilt (Q116p Simpelveld)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
keͅldər (Q116p Simpelveld)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinne (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kêl (Q116p Simpelveld),
kɛ.əl (Q116p Simpelveld),
thans
keēal (Q116p Simpelveld)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
(de paarden) omdraaien:
ø ̞mdrīǝnǝ (Q116p Simpelveld),
kulteren:
kø ̞ltǝrǝ (Q116p Simpelveld),
omwerpen:
ømwɛ ̝.rǝpǝ (Q116p Simpelveld)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kirch (Q116p Simpelveld)
|
kerk [SGV (1914)]
III-3-3
|