| 33955 |
trekhaken, -ogen |
haamogen:
hǭmōgǝ (Q187p Sint Pieter),
haamringen:
hǭmreŋǝ (Q187p Sint Pieter),
haamsoren:
hǭmsūrǝ (Q187p Sint Pieter)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
| 33959 |
trossen |
kwasten:
kwastǝ (Q187p Sint Pieter)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
| 19512 |
tuit |
tuitel:
tĕtel (Q187p Sint Pieter)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 20116 |
turfmolm |
molm:
molm (Q187p Sint Pieter)
|
Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
II-4
|
| 33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (Q187p Sint Pieter)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
| 34061 |
vaars |
vaars:
vērs (Q187p Sint Pieter)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
| 28963 |
vademen |
door de oog van een naalde steken:
d ̇ōr dǝ ǭx vān ǝn nǫwjǝ stēkǝ (Q187p Sint Pieter),
invamen:
envēmǝ (Q187p Sint Pieter)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
| 34489 |
van veren wisselen |
ruien:
rø̜i̯ǝ (Q187p Sint Pieter)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (Q187p Sint Pieter),
vɛrǝkǝ (Q187p Sint Pieter)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛ̄.rǝkǝshǫk (Q187p Sint Pieter),
varkensstal:
vɛ̄.rǝkǝs[stal] (Q187p Sint Pieter)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|