e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
durven durven: durve (Sittard, ... ), zich trauen (<du.): zich troeë (Sittard) durven [SGV (1914)] || wagen, durven III-1-4
dutje dut: dut (Sittard), hazenslaap: hazesjlaop (Sittard) Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] III-1-2
duur prijzig: priezig (Sittard) veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)] III-3-1
duwen duwen: duuje (Sittard), düjə (Sittard) duwen [RND], [SGV (1914)] III-1-2
dwangbuis dwangbuis: dwangbuis (Sittard) een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalk biels: biels (Sittard) de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)] III-3-1
dwarsbalkjes, egscheien warsbalken: wē̜š˱bɛlǝk (Sittard) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2
dwarsdrijven dwarsdrijven: dwaesjdrieve (Sittard), vregelen: wreigele (Sittard), warsdrijven: waesjdrieve (Sittard), wêsjdriēve (Sittard) dwarsdrijven [SGV (1914)] || Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)] III-1-4
dwarsdrijver dwarsdrijver: dwaesjdriever (Sittard), dwarsdrijverd: dwaesjdrievert (Sittard), vregelaar: waat ne wreigelaer (Sittard), cf. WNT XXIII, kol. 456-458, s.v. "vreigelen - vreegelen, vrei(e)len, vreelen, wreelen"4. moeilijkheden maken, dwarsbomen ....  vreigelaar (Sittard), warsdrijver: wêsjdriēver (Sittard), warsdrijverd: waesjdrievert (Sittard) dwarsdrijver [SGV (1914)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)] || Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)] III-1-4
dweil dweil: dweil (Sittard), dwijl (Sittard) dweil || grove doek waarmee vloeren, stoepen, etc samen met water worden schoongemaakt [DC 15 (1947)] III-2-1