e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langpootmug hooiwagen: huiwaage (Sittard), ideosyncr.  huijwage (Sittard), snijder: sjnieder (Sittard) Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] || langpootmug III-4-2
langwerpig wittebrood stekbrood: sjtekbrood (Sittard), witte weg: witte wêk (Sittard) Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)] III-2-3
langwerpige streep van voorhoofd tot neus bles: blęs (Sittard) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
langzaam, traag langzaam: lankzoam (Sittard) langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
langzamer hou: hǫu̯ (Sittard) Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10
lantaarn lantaarn: lantaer (Sittard, ... ), lucht: luch (Sittard) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || lantaarn [SGV (1914)] III-2-1
lap plag: plak (Sittard) sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lap op een schoen huif: hoef (Sittard), lap: lap (Sittard, ... ), b.v. van de sjoon.  lap (Sittard), lapje: lepke (Sittard), maantje: Halfrond  möönke (Sittard) lap || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)] || lapje, genaaid of geplakt op scheur in bovenleer van schoeisel e.d.; huif III-1-3
laster laster: laster (Sittard), slechtmakerij: sjlechmêkerie (Sittard) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] || laster [SGV (1914)] III-1-4
lastig (werken) difficile (fr.): diffesil (Sittard), difficiel (Sittard), lastig: lestig (Sittard, ... ) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] || kieskeurig, veeleisend, lastig || lastig [SGV (1914)] || niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] III-1-4