31652 |
opgieten |
de pomp aanmaken:
dǝ pomp˱ āmākǝ (Q020p Sittard)
|
Water in de pomp gieten om deze op gang te krijgen als de kleppen etc. niet goed afsluiten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlens zijnɛ.' [N 64, 135b; N 66, 51b; monogr.]
II-11
|
22402 |
opgooien (tossen) |
kopperen:
köppere (Q020p Sittard)
|
Kruis of munt spelen.
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pø̜l (Q020p Sittard)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
18218 |
ophanger |
stropje:
sjtröpke (Q020p Sittard)
|
lusje aan vaathanddoek, jas, mantel e.d.
III-1-3
|
25424 |
ophijsen |
oplichten:
(de koe wordt) opgǝlex (Q020p Sittard)
|
Nadat haken achter de blootgelegde pezen zijn gestoken of een balkje door de opening tussen de pezen en de poten is geschoven, worden aan de haken of aan het balkje touwen bevestigd. De touwen worden over een balk door twee ogen in het plafond of iets dergelijks aangetrokken, waardoor het rund uit de slachtbrug wordt getrokken, de poten gespreid. Volgens de respondent uit L 211 gaat het als volgt. De sterke kartouwen worden aan een balk vastgemaakt. Het ronde balkje wordt door de achterpoten gestoken en de lus een slag om het balkje gelegd. Door de lus stak men een z.g. karpaal. Met twee man tegelijk draaide men het balkje rond, waardoor het kartouw rond het balkje werd gewonden en de koe omhoog gehesen. Soms maakte men bij dit ophijsen gebruik van een katrol of lier. [N 28, 65; N 28, 66; monogr.]
II-1
|
19293 |
ophitsen |
op-schwnzen (< du.):
met een punt op de eerste e; cf. VD (du.) s.v. "aufschwänzen"= opjutten
opsjwense (Q020p Sittard),
opruien:
opruie (Q020p Sittard),
opstoken:
opsjteuke (Q020p Sittard)
|
ophitsen || opruien, ophitsen
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
ŭtsjeije? (Q020p Sittard)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
klaren:
⁄t kleere (Q020p Sittard),
opklaren:
opkloaren (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
weer klaren:
⁄t kleert weir (Q020p Sittard),
zich opklaren:
⁄t klaert zich op (Q020p Sittard)
|
opklaren || opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18810 |
oplettend |
oplettend:
oplettend (Q020p Sittard)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
gɛlṭj upma:kə (Q020p Sittard),
opmākə (Q020p Sittard)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|