32849 |
oude grassoorten |
grasje:
grɛskǝ (Q020p Sittard
[(fijne grassoort)]
),
luus:
lȳš (Q020p Sittard),
smelengras:
%%(daarvan werden de oude zaaikorven gevlochten)%%
šmēlǝgrās (Q020p Sittard),
wild gras:
welt ˲grās (Q020p Sittard),
windgras:
wentj˲[gras] (Q020p Sittard)
|
De hieronder vermelde woorden werden opgegeven op de vraag naar verschillende oude grassoorten. Na de lexikale eenvoud van het vorige lemma ''gras'', leverde deze vraag een grote oogst aan plantennamen op. Het is echter lang niet altijd duidelijk welke botanische grassoort nu precies bedoeld wordt; eenzelfde plantenvolksnaam kan immers in de ene streek een andere botanische familie of afdeling aanduiden dan in de andere streek. Naast de oude grassoorten blijken óók en vooral wilde grassoorten te zijn opgegeven die juist niet voor de weidebouw van belang zijn, maar waarmee de landbouwer en veeteler te maken heeft om ze van zijn cultuurgrond weg te houden, onkruid derhalve. Zie ook de lemma''s ''zuring'' en ''distel'' en de benamingen voor het onkruid in de akker in de aflevering over de Akkerbouw (WLD.I.1.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. Het lemma bevat enkelvouden en meervouden.' [N 14, 82; monogr.]
I-3
|
20320 |
oude man |
beb:
böp (Q020p Sittard),
knar:
knar (Q020p Sittard),
oude man:
einen awe man (Q020p Sittard),
oude rebbedep:
Note v.d. invuller: grootvader: peppelemem grootmoeder: memmelepep
auwerebbedép (Q020p Sittard)
|
oude [een ~ man] [SGV (1914)] || oude man || oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2, III-3-1
|
18649 |
oude versleten hoed |
loesj:
loesj (Q020p Sittard),
weerhoedje:
waerhuidje (Q020p Sittard)
|
hoed, oude versleten of ontredderde ~ [loesj, sjaphoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20319 |
oude vrouw |
oude bes:
auw bèsj (Q020p Sittard),
taats:
taatsj (Q020p Sittard)
|
oude vrouw || oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaarsavond:
auwejaorsaovent (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
auwejaorsaoventj (Q020p Sittard),
awwejaorzaovent (Q020p Sittard),
oudjaar:
autjaor (Q020p Sittard),
awd jaor (Q020p Sittard),
oudjaarsavond:
auwdjaòrsaòvend (Q020p Sittard),
auwtjaorsaovend (Q020p Sittard),
van het oud op nieuw:
⁄t auwt op nūūj (Q020p Sittard)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudejaarsdag:
auwejaorsdaag (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
awwejaorsdaa:g (Q020p Sittard)
|
Oudejaarsdag. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20229 |
ouders |
ouders:
auwesj (Q020p Sittard),
awisj (Q020p Sittard)
|
ouders [SGV (1914)]
III-2-2
|
18189 |
ouderwets |
ouderwets:
awerwèts (Q020p Sittard),
awerwëts (Q020p Sittard)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
29896 |
oudhollandse pan |
veldbrand:
vęlt˱brantj (Q020p Sittard)
|
Holle dakpan zonder zijsluitingen. De woorddelen ɛpop-ɛ en ɛwijpje-ɛ in de woordtypes poppan (K 278, L 316a) en wijpjespan (L 414) verwijzen ernaar dat bij dit soort pannen de kieren doorgaans werden gedicht met behulp van bosjes stro, de zgn. ɛpoppenɛ.' [N 32, 44c]
II-8
|
25501 |
oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt |
houtoven:
hǫwtōvǝ (Q020p Sittard)
|
De woordtypen "bakhuis", "burenoven", "veldoven", "ovenschap", "leemoven", "boerenoven" duiden op een oven in een bakhuis of op het bakhuis zelf. Moderner van vorm zijn de königswinteroven, ijzeren oven, kookoven, oliestookoven, heteluchtoven. De respondent van L 291 merkt op dat de königswinteroven in gebruik kwam vanaf 1915. [N 29, 1b; monogr.]
II-1
|