18052 |
pokdalig |
mottig:
mottig (Q020p Sittard)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
ragelen:
raogelle (Q020p Sittard),
rōͅxələ (Q020p Sittard)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
31551 |
polijsten |
polieren:
pǫl ̇ęjǝrǝ (Q020p Sittard)
|
Het metaal met fijn schuurmateriaal glad en glanzend maken. Het polijsten kan gebeuren met behulp van schuurlinnen, een polijstvijl, met polijstpoeder of met polijstpasta. Zie ook deze lemmata. De invuller uit Q 83 vermeldt ook het gebruik van staalwol (stuǝlwǫl) bij het polijstwerk. [N 64, 55a; monogr.]
II-11
|
21437 |
politieagent |
police (fr.):
plis (Q020p Sittard)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32169 |
politoer |
politoer:
pǫlǝtū.r (Q020p Sittard)
|
Oplossing van schellak in alcohol die dient om het oppervlak van houten meubelen met een harde, spiegelgladde laag te bedekken. [N 56, 63a-b; monogr.]
II-12
|
32168 |
politoeren |
poleren:
pǫlęjǝrǝ (Q020p Sittard),
politoeren:
pǫlǝtū.rǝ (Q020p Sittard)
|
Het oppervlak van het hout van meubels met behulp van politoersel hard en glanzend maken. [N 56, 64a; monogr.]
II-12
|
19482 |
pollepel |
soeplepel:
sopléépel (Q020p Sittard)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (Q020p Sittard)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
mof:
mof (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
stuik:
vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof
sjtoek (Q020p Sittard),
stuikje:
vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof
sjtuukskes (Q020p Sittard)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)] || polsmofje
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (Q020p Sittard)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|