e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij schoven in het veld jaan/gaan: gēn (Sittard), jēn (Sittard) Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16] I-4
rij van de bovenste laag zij: zi (Sittard) Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.] I-4
rij, wiers rug: rug (Sittard) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijboks: rieboks (Sittard, ... ), NB rieë: (1) rijden, (2) rijgen.  riebóks (Sittard) rijbroek || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijden rijden: riëje (Sittard) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijentrekker schramentrekker: šrǭmǝtrękǝr (Sittard) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijgen trochelen: trǭxǝlǝ (Sittard) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijglaars rijgstevel: reigsjteevel (Sittard), riesjtevel (Sittard), schoen met rijgriem: sjoon mit riereime (Sittard) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] || rijglaars [N 23 (1964)] III-1-3
rijk zijn <uitdr.> wie het lang heeft, laat het lang hangen: (= vertoon van rijkdom).  wae ’t lank haet, leet ’t lank hange (Sittard), beuken van het geld: zie böökë van ’t geldj (Sittard), binnen zijn: hae is bènne (Sittard), de anderen laten fluiten: zie laote de angere fluite (Sittard), de brats stikt hem van welmoed: (= spelig, bronstig geworden van overmaat, gaat zich te buiten).  dèm sjtik de brats van waalmoud (Sittard), de vogel af hebben: (= ze zijn bevoorrecht).  zie höbbe de vogel aaf (Sittard), duiten hebben: zie höbbe duite (Sittard), een met stompen zijn: das eine mit sjtump (Sittard), er goed bij zitten: (derbie = er bij).  zie zitte gouwd derbie (Sittard), get aan de voeten hebben: hae haet get aan de vuit (Sittard), get achterlaten als ze opvliegen: die laote get achter es ze opvleige (Sittard), get laten liggen: (bedoeld wordt: akkerland).  die laote get ligge (Sittard), goed ingedraaid zijn: dae is goud ingedreed (Sittard), het groot lot gewonnen hebben: (laot = lot).  zie höbbe ’t groot laot gewonne (Sittard), in het geld zwemmen: zie sjwömme in ’t geldj (Sittard), klamotten hebben: Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.  klamotte höbbe (Sittard), knabben hebben: dae haet knabbe (Sittard), knauwen hebben: vgl. Sittard Wb. (pag. 186): knao, [knäö, knäötje], bonk; knoest of kwast in hout; verward kluwen touw e.d.; grote hoop of massa; bonkige kerel. Eine knao sente, luu enz., een hoop of massa geld, mensen enz.  hae haet knaö (Sittard), hae haet knöö (Sittard), knopen hebben: zie höbbe knuip (Sittard), met miljoenen smijten: zie sjmiete mit miljone (Sittard), rijk zijn: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  rīēk zeen (Sittard), schatrijk zijn: hae is sjatriek (Sittard), schijven hebben: schieve höbbe (Sittard), schrammen hebben: sjrêûm höbbe (Sittard), stinken van de duiten: zie sjtikken in de duite (Sittard), stinken van het geld: sjtink van ’t geldj (Sittard), zie sjtinke van ’t geldj (Sittard), van wanten weten: (= wisten geld te maken).  die weite van wante (Sittard), ze hebben: dè hèt ze (Sittard), (= die heeft centen).  dae haet ze (Sittard), zich kunnen roeren: (= bemiddeld).  (hae) kan zich ruire (Sittard) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijk: vgl. Sittard Wb. (pag. 342): riekdóm, rijkdom.  om rīk tə wɛrdə (Sittard) rijkdom [RND] III-3-1