23557 |
scheepje voor de wierook |
scheepje:
schipke (Q020p Sittard)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachinetje:
sjaermesjinke (Q020p Sittard)
|
scheerapparaat
III-1-3
|
18765 |
scheerbekken |
scheerschotel:
sjaersjootel (Q020p Sittard)
|
scheerbekken
III-1-3
|
18766 |
scheerborstel |
scheerborstel:
sjaerbeusjtel (Q020p Sittard)
|
scheerkwast
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
sjaermets (Q020p Sittard)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18769 |
scheerzeep |
scheerzeep:
sjaerzeip (Q020p Sittard)
|
scheerzeep
III-1-3
|
34587 |
schei |
dwarsrichels:
dwē̜šrexǝls (Q020p Sittard),
scheien:
šęi̯ǝ (Q020p Sittard)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
schuifplankje:
šyfplɛŋkskǝ (Q020p Sittard)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
schelden:
sjejje (Q020p Sittard),
sjèie (Q020p Sittard),
sjéi-je (Q020p Sittard),
schimpen:
sjimpen (Q020p Sittard),
schobben:
sjóbbe (Q020p Sittard),
uitpakken:
oetpakke (Q020p Sittard),
uitvaren:
oetvaare (Q020p Sittard)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
rijswerk:
rīswɛrǝk (Q020p Sittard)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|