18952 |
schelm |
pias:
pias (Q020p Sittard),
schelm:
sjelm (Q020p Sittard)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] || schelm
III-1-4
|
30021 |
schelpkalk |
kalk:
kalǝk (Q020p Sittard)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
20884 |
schelvis |
schelvis:
sjelvösj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
schelvis
III-2-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schjemeren (Q020p Sittard),
zit gèr te schjemeren (Q020p Sittard),
⁄t begint te sjeemere (Q020p Sittard),
⁄t sjemert (Q020p Sittard),
rond de kachel zitten
schemeren (Q020p Sittard),
schemeren: Bijzonder op de dorpen "sjemerde"men aan dn aovend veul. Dan zaten in de "sjheim", de mannen voor de poort en bespraken dan de dorpspolitiek; of de vrouwen zaten op de "luif"(binnenplaats van het boerenerf) en kletsten over de bijzonderheden van het dagelijks gebeuren, in hun dorp viel de duisternis in, trok men naar binnen
sjemere (Q020p Sittard),
t begint donker te worden
schemeren (Q020p Sittard)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
t sjemerde veur mien ouge (Q020p Sittard),
sterren zien:
sjtarre zeen (Q020p Sittard),
sterretjes zien:
sjterkes veur de auge (Q020p Sittard)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
tussen licht en donker:
tussche leich en dŭnker (Q020p Sittard)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
koot:
koot (Q020p Sittard),
schenk:
sjink (Q020p Sittard),
sjèank (Q020p Sittard),
schenkel:
sjènkel (Q020p Sittard),
sjénkel (Q020p Sittard)
|
schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30119 |
schenkel, formeel |
boogspant:
bǭxšpant (Q020p Sittard)
|
Doorgaans uit hout vervaardigde, tijdelijke ondersteuning voor een boog. De 'schenkel' bestaat uit twee van rondgezaagd hout vervaardigde schenkelstukken, die met spijkers op elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 32. Twee schenkels onderling verbonden met dunne latten van ongeveer 1 cm dikte noemt men een 'formeel'. Om gewelfkappen tussen ribben te vervaardigen, gebruikt men kleine, beweegbare formelen. Zie ook het lemma 'Troggewelf'. In L 210 werd een formeel toegepast bij bogen dikker dan 22 cm of bogen van 22 cm in kop-strekverband. [N 32, 18; N 54, 145a; monogr.]
II-9
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
beirkraf (Q020p Sittard),
bierkarafje:
beierkrefke (Q020p Sittard),
bobbelkarafje:
bobbelkrefke (Q020p Sittard),
karaf:
karaf (Q020p Sittard),
kraf (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
kraf water (Q020p Sittard),
waterkarafje:
waterkrefke (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
wijnkaraf:
wienkraf (Q020p Sittard)
|
karaf || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26652 |
schep |
molterschup:
mǫwljtǝršø̜p (Q020p Sittard)
|
De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.]
II-3
|