e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachtverlies zuiver vlees: zȳvǝr vlęjš (Sittard) Het gewicht dat ten gevolge van het slachten verloren gaat. [N 28, 97] II-1
slag slag: sjlaach (Sittard), sjlaag (Sittard), sjlêg (Sittard), wafel: waefel (Sittard), wats: ein watsj (Sittard) Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slag aan duiventil slag: sjlaach (Sittard), sjlaag (Sittard) 3. Deurtje van het duivenhok. || Klep duivenhok. III-3-2
slaghout sluithout: šluthǫu̯t (Sittard) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slaghout bij het beugelen beugelplets: beugelplètsj (Sittard), plets: pletsj (Sittard), slager: sjlaeger (Sittard) Beugelplank, waarmede de bal gespeeld wordt. || Slager gebruikt bij t beugelspel. || Slaghout. III-3-2
slagschei slagschei: šlāxšęi̯ (Sittard) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slak slak: sjlek (Sittard, ... ), sjlekke (mv.) (Sittard), slakje: sjlekske (dim.) (Sittard) slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuis: sjlekkenhoes (Sittard, ... ), slakkenhuisje: sjlekkenhuske (Sittard) slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slang slang: sjláng (Sittard), slang (Sittard) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slangetje s: ɛsə (Sittard), slangetje: sjlaengske (Sittard), slèngske (Sittard) kleine s-vormige gebakjes || Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] || slangvormig gebakjes III-2-3