e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
streng streen: štrēn (Sittard), streng: sjtreng (Sittard) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] || niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)] II-7, III-1-4
streng (bn.) streng: sjtreng (Sittard) streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] klos: klos (Sittard), strang: sjtrank (Sittard), streen: sjtreen (Sittard) Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)] || streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3
strengbeugels beugels: beugels (Sittard) Beugels die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Als deze verbinding uit haken bestaat, spreekt men van strenghaken (zie lemma Strenghaken). Een aantal informanten maakt in de benaming voor dit verbindingsstuk echter geen onderscheid tussen haken en beugels. De benamingen die voor haken én beugels in het algemeen zijn opgegeven, werden hier voorop geplaatst. [N 13, 59a] I-10
strengen klinken: klēŋkǝ (Sittard), klęŋkǝ (Sittard), strengen: (enk)  štrɛŋ (Sittard) Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b] I-10, I-13
strenghaken haken: (enk)  hǭk (Sittard) Haken die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Zie ook opmerking onder het lemma Strengbeugels. [N 13, 59b] I-10
strijkbord, riester riester: r˙ęi̯stǝr (Sittard) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strijkbout amertenijzer: aomerteniezer (Sittard) met houtskool verwarmde strijkbout III-2-1
strijken strijken: schilderen Höbs al gesjtreeke: ben je al klaar met strijken Dat is dich op die rèch gestreeke: dat is je verdiende loon  sjtrieke (Sittard) strijken III-2-1
strijker (het) stoot zich aan: štø̄t zex ān (Sittard) Paard dat de poten te dicht bij elkaar zet en tijdens het gaan met de enkels tegen elkaar wrijft, waardoor vooral verwondingen aan de kogel (zie het lemma ''kogel'' 3.5.6) kunnen ontstaan. Vgl. het lemma ''haarenkelen'' (5.26). [N 8, 84d] I-9