e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerin boerin: buren (Sittard), dees boerin (Sittard), die boerin (Sittard), halferse: alfesje (Sittard) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)] || de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] I-6, III-3-1
boertig schuins: sjuïns (Sittard) met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)] III-1-4
boertje boertje: buurke laote (Sittard), rips: röps laote (Sittard) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer boertje: bȳrkǝ (Sittard) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete boete: boete (Sittard) een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)] III-3-1
boezeroen boerenkiel: boerenkeil (Sittard), boezeroen: boezeroen (Sittard, ... ), boezeroentje: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  bazeruimke (Sittard), kiel: keil (Sittard), kieltje: keilke (Sittard), scholkje: [Eig. add. bij N23]  sjölkske (Sittard), werkhemd: wirkhumme (Sittard) boezelaar [N 23 (1964)] || boezeroen [SGV (1914)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] || werkhemd III-1-3
bof bof: de bof (Sittard) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)] III-1-2
bok staan bij haasje-over bok staan: Ook: iemand een zetje geven of via samengevouwde handen en schouders gelegenheid geven een hoog voorwerp te bereiken.  bóksjtaon (Sittard), Recht op staande met samengevouwen handen, die een ander als steun gebreugt om ergens in of op te klimmen.  bóksjtaon (Sittard) Bok staan bij haasje-over. || Een bok zetten. III-3-2
bokking bokkem: bēēkəm (Sittard), bukkem (Sittard), bökkem (Sittard), bökkəm (Sittard), Veur eine bökkem kasn me de pan neit opzette: met een kanon op mussen schieten Höbst de bökkeme ouch veur ene sent verkoch: vraagt aan iemand die teneergeslagen is  bökkem (Sittard), spekbokkem: špɛk˂bøͅkəm (Sittard), spekbukkem: špɛk˂bøͅkəm (Sittard) gerookte bokking || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] || panharing || spekbokking III-2-3
bol klei bol: bǫl (Sittard) Klomp klei waarmee de vorm gevuld werd. Een bol klei was ongeveer anderhalf maal de inhoud van een gevormde, ongebakken steen. [N 98, 76; monogr.] II-8