25582 |
deegbollen wegzetten om ze te laten rijzen |
loskomen:
loskomǝ (Q020p Sittard)
|
Wanneer de bol is gevormd, laat men haar enige tijd rijzen, voordat men met het opmaken, vormen, begint. In dit lemma is er een aantal woordtypen dat benadrukt het "wegzetten", terwijl er ook een aantal is dat het accent legt op het "rijzen" of "laten rijzen". [N 29, 35a; monogr.]
II-1
|
25562 |
deegkleed |
kleed:
kleed (Q020p Sittard),
zak:
zak (Q020p Sittard)
|
Het doek of iets dergelijks waarmee het deeg tijdens het rijzen wordt afgedekt. Ten aanzien van "meelzak" merkt men op dat deze leeg moet zijn of oud of dicht of omgekeerd. Wat "doek" betreft zegt men dat deze warm of vochtig moet zijn. [N 29, 27]
II-1
|
25572 |
deegkleedje |
zǫk:
zak (Q020p Sittard)
|
Het doek of de zak waarop deeg voor verdere bewerking wordt gelegd op een werkbank. werktafel of baktrogdeksel. [N 29, 30a; N 29, 105e]
II-1
|
25551 |
deegkrabber |
coupe-pâte:
kǫmpāt (Q020p Sittard)
|
Werktuig waarmee het deeg wordt losgestoken. Het gaat hier om een gereedschap dat de vorm kan hebben van een plamuurmes met vierhoekig, driehoekig, half-rond blad), een krabber of hak met half-rond blad en een schopje met een blad van uiteenlopende vorm. Volgens de informant van K 314 heeft het "krommes" ongeveer de vorm van een sikkel. Vaak is de steel van de schop van ijzer. De handgreep van het plamuurmesmodel is vaak van hout of van omgebogen metalen plaat. Vergelijk voor de woordtypen het lemma ''deegmes''. Zie afb. 18. [N 29, 21b; N 29, 21c; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
25577 |
deegmes |
coupe-pâte:
kompāt (Q020p Sittard)
|
Het werktuig waarmee telkens een hoeveelheid deeg voor een brood wordt afgesneden of afgestoken. Het werktuig komt qua vorm nogal overeen met de deegkrabber. Vergelijk b.v. de woordtypen van dit lemma met die van het lemma ''deegkrabber''. Zie ook de semantische toelichting bij dat lemma. [N 29, 32b]
II-1
|
19001 |
deerniswekkend |
onnozel:
ónneuzel (Q020p Sittard)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19030 |
deftig |
deftig:
deftich (Q020p Sittard),
voornaam:
veurnaam (Q020p Sittard)
|
deftig || voornaam, deftig
III-1-4
|
18910 |
degelijk |
grondig:
grunjig (Q020p Sittard),
grunnig (Q020p Sittard)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
daeke (Q020p Sittard),
dékke (Q020p Sittard)
|
deken || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24407 |
dekken |
dekken:
dekke (Q020p Sittard),
dikkə (Q020p Sittard),
dę ̞kǝ (Q020p Sittard),
ideosyncr.
dèkke (Q020p Sittard),
rijden:
rē̜.ǝ (Q020p Sittard)
|
De rietmatten aan de slagzijde van de haag plaatsen. [monogr.] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-12, II-8, III-4-2
|