18258 |
hoge hoed |
cilinder:
cilinder (Q020p Sittard),
hoge hoed:
hoge houd (Q020p Sittard),
hogen houd (Q020p Sittard),
hoge zijden:
hoge zieje (Q020p Sittard)
|
cylinder [N 23 (1964)] || hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
cilinder:
cilinder (Q020p Sittard),
hoge hoed:
hoge houd (Q020p Sittard),
hoge zijden:
den hoge zieje (Q020p Sittard)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23029 |
hoge kaart(en) |
stompen (mv.):
Sub sjtómp.
hae haet stump! (Q020p Sittard)
|
Hij heeft goede kaarten.
III-3-2
|
32445 |
hoge klomp |
botje:
bø̄tjǝ (Q020p Sittard),
klomp:
[klomp] (Q020p Sittard)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
beutje:
NB bötje = laarsje.
beutje (Q020p Sittard),
klomp:
klómp (Q020p Sittard)
|
klomp (met een hoge kap) || klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18628 |
hoge pet met opstaand bovenstuk |
hoge zijden:
hoge zieje (Q020p Sittard)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
petinne (Q020p Sittard),
rijgschoen:
riesjoon (Q020p Sittard),
NB rieë: (1) rijden, (2) rijgen.
riesjoon (Q020p Sittard)
|
Fr. bottine, knoop-rijglaars || rijgschoen || rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
hogen:
heuge (Q020p Sittard)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
bęnjǝ (Q020p Sittard)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
24323 |
hom |
hom:
ideosyncr.
hom (Q020p Sittard),
melgerkuit:
melcherkuut (Q020p Sittard),
milcherkuut (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] || hom || hom vd vis
III-4-2
|