17570 |
hoofd |
kop:
de aadere van ziene kop (Q020p Sittard),
kop (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
köp (Q020p Sittard)
|
[N 10 (1961)]de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bölles (Q020p Sittard),
knikkerd:
kale knikkert (Q020p Sittard),
knikkerd (Q020p Sittard),
kobbesje:
Dim. van kop.
keubeske (Q020p Sittard),
kop van jut:
de kop van jut (Q020p Sittard),
kop wie een pieperd:
eine kop wie eine piepert (Q020p Sittard),
kop wie een vot:
eine kop wie ein vot (Q020p Sittard)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoofaltaor (Q020p Sittard)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
bɛlǝk (Q020p Sittard)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoekje:
kopdeukske (Q020p Sittard),
kopplag:
kopplak (Q020p Sittard),
plag:
plak (Q020p Sittard),
plaggetje:
plekske (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
fricage:
frekas (Q020p Sittard),
frikkasj (Q020p Sittard),
geperste kop:
gepaesjde kop (Q020p Sittard),
hoofdkaas:
huitkees (Q020p Sittard),
høͅi̯tkēs (Q020p Sittard),
hoofdvlees:
huitvleisj (Q020p Sittard),
høͅi̯t˃vleͅi̯š (Q020p Sittard),
kipkap:
kepkap (Q020p Sittard),
kipkap (Q020p Sittard)
|
hoofdkaas || hoofdkaas, zult || zult [N 06 (1960)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kap van de begijnen:
de kap van de begiene (Q020p Sittard)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøͅsə (Q020p Sittard)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
bijter:
eigen spellingsysteem
bīeter (Q020p Sittard),
luis:
de luus (Q020p Sittard),
ein loes (Q020p Sittard),
loes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
eigen spellingsysteem
lōēs (Q020p Sittard),
luus (Q020p Sittard),
idiosyncr.
ein loes (Q020p Sittard),
luus (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
Veldeke
loes (Q020p Sittard),
luus (Q020p Sittard),
platluis:
platloes (Q020p Sittard),
slaapluis:
idiosyncr.
ein slaoploes (Q020p Sittard),
slaopluus (Q020p Sittard)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || platluis
III-4-2
|
32658 |
hoofdplaat |
lits:
etš (Q020p Sittard)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|