29988 |
kleine bouwladder |
leddertje:
lø̜dǝrkǝ (Q020p Sittard)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
beetje:
bietske (Q020p Sittard),
(= een beetje).
bitsjke (Q020p Sittard),
greumeltje:
greumelke (Q020p Sittard),
hapje:
hepke (Q020p Sittard),
hoopje:
huipke (Q020p Sittard),
kits eten:
kits aete (Q020p Sittard),
klatsje:
kletsjke (Q020p Sittard)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29813 |
kleine stenen |
lilliputters:
lilipøtǝrs (Q020p Sittard)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klei-geldj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kleigeldj (Q020p Sittard),
kleigeljd (Q020p Sittard),
kleingeljd (Q020p Sittard)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kinsjkénjt (Q020p Sittard)
|
kleinkind
III-2-2
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
krauwel:
kraouwel (Q020p Sittard),
kruppel:
kruppəl (Q020p Sittard),
kruts:
ideosyncr.
kraotsj (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
29433 |
kleiput |
leemberg:
lęjmbę ̞rǝx (Q020p Sittard),
leemkuil:
lęjmkū.l (Q020p Sittard)
|
Delfplaats waar klei als grondstof voor de fabricage van bakstenen met de hand wordt gestoken of met behulp van machines wordt afgegraven. [N 98, 17; monogr.]
II-8
|
29654 |
kleischop, kleihak |
hak:
hak (Q020p Sittard)
|
Schop of hak die door de kleibereider wordt gebruikt om de grondstof te mengen. [N 98, 66; monogr.]
II-8
|
29620 |
kleisteker |
leemsteker:
lęjmštē̜kǝr (Q020p Sittard)
|
Arbeider die de klei voor bakstenen, dakpannen en greswaren steekt en in voorkomende gevallen ook op het vervoermiddel laadt. [N 98, 28; monogr.]
II-8
|
32681 |
klemmateriaal |
kijl:
kī.l (Q020p Sittard)
|
Met allerlei materialen werden kouter, voorschaar en voorsteun van de ploeg op de ploegbalk vastgezet. Hierdoor bleven deze onderdelen verwisselbaar of verstelbaar. Welk materiaal men gebruikte, blijkt uit de opgaven. [N 11, 31.III.b; N 11A, 140b]
I-1
|