23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
crusifiks (Q020p Sittard),
krussefiks (Q020p Sittard),
kruis:
e kruuts (Q020p Sittard),
kruu:ts (Q020p Sittard),
kruuts (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
krūūts (Q020p Sittard),
kruisbeeld:
ei kruusbeeljt (Q020p Sittard),
kruusbeeld (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
kruutsbeeld (Q020p Sittard),
lieveheer:
(s Leveneer = O.L.Heer).
ene Leveneer (Q020p Sittard),
onzelieveheer:
slivveneer (Q020p Sittard)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krȳtsbɛi̯n (Q020p Sittard)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
groene kroezel:
gruin krooschel (Q020p Sittard),
kroezel:
kroo:sjəl (Q020p Sittard),
krooschel (Q020p Sittard),
kroosjel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
kroosjele (Q020p Sittard),
mv: -e*
kroisjele* (Q020p Sittard),
kroezelenstruik:
kroosjelesjtroek (Q020p Sittard),
kroezelte:
= (kruis)bes (grosseille mv: -te
krooschelte (Q020p Sittard),
rode kroezel:
roo krooschel (Q020p Sittard)
|
[DC 13 (1945)]kruisbes [ZND 16 (1934)] || kruisbessen || kruisbessenstruik
I-7
|
24656 |
kruisbladige wolfsmelk |
rattekruid:
idiosyncr.
rattekroet (Q020p Sittard)
|
Kruidsbladwolfsmelk (euphorbia lathyrus). Forse plant van 1 m hoogte, met grote, vaak 6-8 cm lange en omstreeks 2 cm brede, grijsachtige groene bladeren (rattekruid, aberzop, klein spargie). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32798 |
kruiselings eggen |
kruisweegs [eggen]:
krȳtswē̜xs (Q020p Sittard)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|
32800 |
kruiselings overhoeks eggen |
overkruis [eggen]:
ø̄vǝrkrøts (Q020p Sittard)
|
Manier van schuin eggen waarbij men telkens naar de volgende aangrenzende zijde gaat, zodanig dat de egbanen elkaar kruisen en de akker dus dubbel bewerkt wordt; zie afb. 72. Een rechthoekige lange akker kan kruiselings overhoeks worden geëgd volgens een patroon dat grotendeels het dubbele is van afb. 72: halverwege de akker laat men het egpatroon overgaan in zijn spiegelbeeld; zie afb. 73. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1b+ 1d add.; N 11, 84c add.; N 11A, 177d + e; monogr.]
I-2
|
31973 |
kruishout |
kruishout:
krȳ.tshǫw.t (Q020p Sittard)
|
Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.]
II-12
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruutske dragen (Q020p Sittard)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruisje:
kruutske (Q020p Sittard)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24673 |
kruiskruid |
kruiskruidje:
kruutskrutje (Q020p Sittard),
oude grijs:
idiosyncr. ook wel: "auwe gries"genoemd naar de witte pluisjes cf ook (H: grijskruid)
auwe gries (Q020p Sittard)
|
kruiskruid || Kruiskruid (senecio 5 tot 50 cm groot. De bladeren zijn bochtig veerspletig, kaal of licht spinnewebachtig behaard; de bloemen staan in kleine, langwerpige hoofdjes, straalbloemen ontbreken, de schijfbloemen ontbreken; omwindselblaadjes met zwarte top ( [N 92 (1982)]
III-4-3
|