32781 |
meerdelige eg |
eegje:
ē̜xskǝ (Q020p Sittard)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
munjich (Q020p Sittard),
munjig (Q020p Sittard)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
meersteumige mès (Q020p Sittard)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
meister (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
mɛistər (Q020p Sittard)
|
(school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
centen steken:
cente sjtaeke (Q020p Sittard),
[Zie afbeelding pag. 581].
sente sjtaeke (Q020p Sittard),
koppen:
1. Onthoofden; 2. Koppen (laatkoppen zetten).
köppe (Q020p Sittard),
steken:
Zie ook: kinderspelen.
sjtaeke (Q020p Sittard)
|
3. Werpspel met centen. || [Centen steken]. || Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] || Steken; werpspel met centen.
III-3-2
|
22458 |
mei |
mei:
mei (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] || Meiboom; met bloemen en linten versierde tak, geplaatst op een in aanbouw zijnd huis of gebouw, zodra de gordingen en nokbalk geplaatst zijn, de zgn. "mei".
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
męj (Q020p Sittard),
meiboom:
meibaum (Q020p Sittard)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māt (Q020p Sittard),
(mv)
mɛ̄x (Q020p Sittard)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
heggendoorn:
zachte k
hèkendöre (Q020p Sittard)
|
haagdoorn [SGV (1914)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
capucijnder:
kappessiender (Q020p Sittard),
ideosyncr.
kappesĭende (Q020p Sittard),
kever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
keèver (Q020p Sittard),
klever:
klaever (Q020p Sittard),
ideosyncr.
klèver (Q020p Sittard),
kleverd:
klaevert (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
klêvert (Q020p Sittard),
mulder:
mölder (Q020p Sittard)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || meikever, alg
III-4-2
|