33067 |
rij schoven in het veld |
jaan/gaan:
gēn (Q020p Sittard),
jēn (Q020p Sittard)
|
Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16]
I-4
|
33123 |
rij van de bovenste laag |
zij:
zi (Q020p Sittard)
|
Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
rug:
rug (Q020p Sittard)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
rijboks:
rieboks (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
NB rieë: (1) rijden, (2) rijgen.
riebóks (Q020p Sittard)
|
rijbroek || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
riëje (Q020p Sittard)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33174 |
rijentrekker |
schramentrekker:
šrǭmǝtrękǝr (Q020p Sittard)
|
De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83]
I-5
|
28973 |
rijgen |
trochelen:
trǭxǝlǝ (Q020p Sittard)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
rijgstevel:
reigsjteevel (Q020p Sittard),
riesjtevel (Q020p Sittard),
schoen met rijgriem:
sjoon mit riereime (Q020p Sittard)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] || rijglaars [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21435 |
rijk zijn |
<uitdr.> wie het lang heeft, laat het lang hangen:
(= vertoon van rijkdom).
wae ’t lank haet, leet ’t lank hange (Q020p Sittard),
beuken van het geld:
zie böökë van ’t geldj (Q020p Sittard),
binnen zijn:
hae is bènne (Q020p Sittard),
de anderen laten fluiten:
zie laote de angere fluite (Q020p Sittard),
de brats stikt hem van welmoed:
(= spelig, bronstig geworden van overmaat, gaat zich te buiten).
dèm sjtik de brats van waalmoud (Q020p Sittard),
de vogel af hebben:
(= ze zijn bevoorrecht).
zie höbbe de vogel aaf (Q020p Sittard),
duiten hebben:
zie höbbe duite (Q020p Sittard),
een met stompen zijn:
das eine mit sjtump (Q020p Sittard),
er goed bij zitten:
(derbie = er bij).
zie zitte gouwd derbie (Q020p Sittard),
get aan de voeten hebben:
hae haet get aan de vuit (Q020p Sittard),
get achterlaten als ze opvliegen:
die laote get achter es ze opvleige (Q020p Sittard),
get laten liggen:
(bedoeld wordt: akkerland).
die laote get ligge (Q020p Sittard),
goed ingedraaid zijn:
dae is goud ingedreed (Q020p Sittard),
het groot lot gewonnen hebben:
(laot = lot).
zie höbbe ’t groot laot gewonne (Q020p Sittard),
in het geld zwemmen:
zie sjwömme in ’t geldj (Q020p Sittard),
klamotten hebben:
Van Dale: klamot, klamodde, (gew.) 1. kluit, klont; - borrel; - 2. oorveeg; - 3. slons.
klamotte höbbe (Q020p Sittard),
knabben hebben:
dae haet knabbe (Q020p Sittard),
knauwen hebben:
vgl. Sittard Wb. (pag. 186): knao, [knäö, knäötje], bonk; knoest of kwast in hout; verward kluwen touw e.d.; grote hoop of massa; bonkige kerel. Eine knao sente, luu enz., een hoop of massa geld, mensen enz.
hae haet knaö (Q020p Sittard),
hae haet knöö (Q020p Sittard),
knopen hebben:
zie höbbe knuip (Q020p Sittard),
met miljoenen smijten:
zie sjmiete mit miljone (Q020p Sittard),
rijk zijn:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
rīēk zeen (Q020p Sittard),
schatrijk zijn:
hae is sjatriek (Q020p Sittard),
schijven hebben:
schieve höbbe (Q020p Sittard),
schrammen hebben:
sjrêûm höbbe (Q020p Sittard),
stinken van de duiten:
zie sjtikken in de duite (Q020p Sittard),
stinken van het geld:
sjtink van ’t geldj (Q020p Sittard),
zie sjtinke van ’t geldj (Q020p Sittard),
van wanten weten:
(= wisten geld te maken).
die weite van wante (Q020p Sittard),
ze hebben:
dè hèt ze (Q020p Sittard),
(= die heeft centen).
dae haet ze (Q020p Sittard),
zich kunnen roeren:
(= bemiddeld).
(hae) kan zich ruire (Q020p Sittard)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijk:
vgl. Sittard Wb. (pag. 342): riekdóm, rijkdom.
om rīk tə wɛrdə (Q020p Sittard)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|