e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rokkussentje queue (<fr.): kuu (Sittard, ... ), kuuj (Sittard), queue de paris (<fr.): keu de Paris (Sittard) Fr. queue, kussentje op het eind van de rug in dameskleding om dik achterwerk te verbergen || kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] III-1-3
rollen (haver) de nak breken: dǝ nak˱ brē̜kǝ (Sittard), op de rug draaien: ǫp dǝ rø̜k drē (Sittard), wellen: wɛlǝ (Sittard) De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-11, I-2
rolletje munten cahot (<fr.): Opm. wellicht samenhangend met Fr. woord cahotage, mouvement, fréquent e.d.).  kahot (Sittard), kot: ein kot (Sittard), kaot (Sittard), (= 50 stuks).  ein kôf cente (Sittard), ps. alleen het eerste woord omgespeld volgens IPA (R.N.D.) en niet volgens Eyckman.  eͅŋ kat (Sittard), rolletje: ei röölke mit cente (Sittard) rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)] III-3-1
rommelpot foekepot: foekepot (Sittard), Het instrument bestond uit een aarden pot, half gevuld met water; over de opening was een varkensblaas gespannen; in het midden ervan stak een rietstengel of stokje. Door met duim en twee natgemaakte vingers te wrijven werd een dof gebrom veroorzaakt, waarbij gezongen werd: "ich höb zoo lang mit de fókkepot geloupe, ich höb gei geljt om broot te koupe, in de bèkkerie, in de bèkkerie. Gaef mich ein äörtje dan gaon ich veurbie".  fókkepot (Sittard) De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)] || Soort rommelpot, ook wel "foekepot"genoemd. III-3-2
rond gat boven in de schuurgevel lochtlok: lǫxlǭk (Sittard), uilegat: (mv)  ylǝgātǝ (Sittard) Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153] I-6
rond wittebrood plats: (= Roermonds).  plats (Sittard), rond brood: rondjbrood (Sittard), ronde weg: rònjewèk (Sittard) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] III-2-3
ronde vijl, rattenstaart rattenstaart: ratǝštart (Sittard  [(ronde zoetvijl)]  , ... ) Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.] || Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.] II-11, II-12
rondreizen, pendelen de hort opgaan: [Overhevelen naar lm., RK]  den hort op gaon (Sittard) rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)] III-3-1
rondreizende toneelgroep add. belleman: Ook wel "bellegèk"genoemd. Op zijn hoofd een van ijzerdraad vervaardigd draagstel met veel belletjes; op zijn rug een Turkse trom met cymbaal en triangel, die met een touw aan de enkels waren verbonden; de trommelstokken waren aan zijn ellebogen vastgemaakt. Door hoofd, armen en voeten te bewegen bespeelde hij deze instrumenten. Met zijn mond bespeelde hij nog een of ander blaasinstrument. Vaak ging hij gekleed in een fraai en bontgekleurd pakje.  belleman (Sittard), snorrant: sjnorante (Sittard), NB sjnórre: snorren.  sjnórrante (Sittard) Rondreizend straatmuzikant. || Rondreizende, bedelende straatmuzikanten. || Straatmuzikanten. III-3-2
rondsel van de watermolen kamrad: kamprāt (Sittard) Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.] II-3