| 29692 |
schuif |
schuif:
šȳf (Q020p Sittard)
|
Schuif waarmee de hoeveelheid klei, die uit de voormenger stroomde, geregeld kon worden. [N 98, 91; monogr.]
II-8
|
| 30289 |
schuifdeur |
schuifdeur:
šȳ.f˱dø̄.r (Q020p Sittard)
|
Op rollen lopende of aan rollen hangende deur die zijwaarts opengeschoven kan worden. [N 55, 32a; monogr.]
II-9
|
| 19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjaof (Q020p Sittard),
sjauw (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
sjaw (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
(is meer knip)
sjauw (Q020p Sittard),
Verklw. sjéike
sjauw (Q020p Sittard),
schoude-tje:
schjei‧ke (Q020p Sittard),
schuif:
sjuuf (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sjuu‧f (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
Een slot dat aan b.v. een koffer of aan een deur gehangen wordt, met een draaibare beugel (kluister, hangslot, korna ) (=Fr. cadenas) [N 79 (1979)] || grendel || schuif || schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
| 23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuif:
sjuuf (Q020p Sittard)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 25230 |
schuilgaan van de maan |
schaamt zich:
ze sjaamt zich (Q020p Sittard),
schuilt achter de wolken:
de moan schaelt achter de wolken (Q020p Sittard),
schuilt zich:
de māōn sjoelt zich (Q020p Sittard),
verstekt zich:
de maon verstik zich (Q020p Sittard),
de māōn versjtik zich (Q020p Sittard)
|
baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 24992 |
schuimen |
schuimen:
sjuine (Q020p Sittard)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 25804 |
schuimlepel |
scheplepel:
šø̜plę̄pǝl (Q020p Sittard)
|
Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.]
II-2
|
| 19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sjaoemlaepel (Q020p Sittard),
sjeumlaepel (Q020p Sittard),
sjoemléépel (Q020p Sittard),
sjuumlaepel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
sjuumlêpel (Q020p Sittard)
|
schuimlepel || schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 21370 |
schuld |
schuld:
sjòld (Q020p Sittard),
(= schuld).
sjout (Q020p Sittard)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 21674 |
schuld zonder papieren |
schuld op zegwoord:
op zèk weurd (Q020p Sittard)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|