19454 |
vak van een kast |
nis:
verbörgen
nis (Q020p Sittard)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24616 |
valeriaan |
valeriaan:
idiosyncr.
baldrian (Q020p Sittard)
|
Valeriaan (valeriana officinalis 50 tot 120 cm groot. De stengels zijn alleen bovenaan vertakt; de bladeren zijn groot en tegenoverstaand, ze zijn samengesteld of diep ingesneden. De bloemen zijn tweeslachtig en roze van kleur. De plant is sterk geurend [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rolgordijn:
rolgordien (Q020p Sittard),
store (fr.):
gevernist waterdicht weefsel vroeger in gebruik in plaats van overgordijnen De \"sjtaor\"werd ook neergelaten als er een dode in huis was
sjtaor (Q020p Sittard)
|
rolgordijn van donkere stof of wasdoek || valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18658 |
valhoedje |
valhoedje:
valheudje (Q020p Sittard)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q020p Sittard)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vaal (Q020p Sittard),
valsj (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
vals || vals, gemeen || valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
foetelen:
foetelen (Q020p Sittard),
pfuschkraam (<du.):
fósjkraom (Q020p Sittard)
|
Oneerlijk gedoe. || Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
Foetele betuint, bedrog komt aan de dag.
foetele (Q020p Sittard),
pfuschen (du.):
fósje (Q020p Sittard)
|
Bedriegen, valsch spelen. || Oneerlijk spelen, zaken doen enz. || Oneerlijk spelen. || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foetelaer (Q020p Sittard),
Zie ook onder: Nuusjtat.
foetelaer (Q020p Sittard),
valserik:
valsjerik (Q020p Sittard)
|
Bedrieger, valsch speler. || Bedrieger, valsspeler. || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34497 |
van de leg afraken |
van de leg af:
van dǝ lęx āf (Q020p Sittard)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|