33507 |
blutsen, van een appel |
blutsen:
blut’sjə (Q020p Sittard),
geblutst:
ideosyncr.
geblötsch (Q020p Sittard),
geplötsj (Q020p Sittard)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
24999 |
bobbel, kleine verhevenheid |
knobbel:
knóbbel (Q020p Sittard)
|
een kleine, ronde, meestal holle verhevenheid op een oppervlak [bobbel, brobbel, knobbel, hulte] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18143 |
bochel |
bult:
bultj (Q020p Sittard),
böltjt (Q020p Sittard),
pokkel:
pōkkel (Q020p Sittard),
pùkel (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
B.v. wae geine pokkel haet, dae kan neit mitgaon.
pòkkel (Q020p Sittard)
|
bochel [SGV (1914)] || bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] || bult [SGV (1914)] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21864 |
bod |
bod:
bod (Q020p Sittard)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29573 |
bodem |
bodem:
bǭm (Q020p Sittard)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|
21300 |
boek |
boek:
bouk (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
boek [SGV (1914)], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
24569 |
boeket |
boeket:
bekket (Q020p Sittard),
ideosyncr.
beket (Q020p Sittard),
beqet (Q020p Sittard),
boekèt (Q020p Sittard),
boeket bloemen:
boeket bloume (Q020p Sittard),
poes:
pōēs (Q020p Sittard),
poes bloemen:
ideosyncr.
pous blaume (Q020p Sittard),
wis:
wösj (Q020p Sittard)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)] || ruiker
III-4-3
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bǫu̯kǝnt (Q020p Sittard),
turksweit:
tørkšwęi̯t (Q020p Sittard)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
boukĕs kouk (Q020p Sittard),
Alles op ziene tiet en boukekouk in den herfs, mer bie Aolevaosj alledaach: alles op zijn tijd "boukouk"werd gebakken van grof gemalen boekweitmeel in varkensvet. Op elke pannekoek werden drie tot vier flinke speklappen mme gebakken. De dikte van zo?n pannekoek was drie tot vier centimeter. Echt een kost voor de koudere dagenen mensen die hard moesten werken
boukeskouk (Q020p Sittard)
|
boekweiten koek [SGV (1914)] || boekweitmeel-pannekoek
III-2-3
|
19774 |
boenwas |
boen:
sleeptoon
boen (Q020p Sittard)
|
de was waarmee meubels en vloerzeil glimmend gemaakt worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|