19342 |
vrolijk |
lollig zijn:
lollig zeen (Q020p Sittard)
|
een opgeruimde, lichte, blijde stemming hebbend [vrolijk, herpsat, leutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (Q020p Sittard),
vroͅuw (Q020p Sittard),
wits te, wê die vrouw waar (Q020p Sittard)
|
vrouw [RND], [RND] || wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
dame:
dam (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
Klaaverenaos, -keuning, -dam, -boer: klaveraas, -koning, -vrouw, -boer enz.
dam (Q020p Sittard),
Sjöppenaos, -keuning, -dam of -boer: Schoppenaas, -heer, -dame, -boer.
dam (Q020p Sittard),
Sub hartenaos v/m, -keuning, -dam, -boer: hartenaas, -koning, -vrouw, -boer.
dam (Q020p Sittard)
|
2. Vrouw in het kaartspel. || [Vrouw in het kaartspel]. || Damein kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrou (Q020p Sittard),
vrouwmens:
vroumisj (Q020p Sittard),
vrouwspersoon:
vrousperzoun (Q020p Sittard)
|
vrouw || vrouwmens || vrouwspersoon
III-2-2
|
34450 |
vrouwelijk jong van de geit |
germpje:
germkǝ (Q020p Sittard)
|
[N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vēš (Q020p Sittard),
vaarskalf:
vērš[kalf] (Q020p Sittard)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
24368 |
vrouwelijk ree |
reekalf:
reekauf (Q020p Sittard)
|
reekalf
III-4-2
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eersteling:
ēštǝleŋ (Q020p Sittard),
maal:
mǭl (Q020p Sittard),
vaars:
vērš (Q020p Sittard),
vol rind:
vǫl rēnjt (Q020p Sittard)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
schaap:
šǭp (Q020p Sittard)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krē̜i̯m (Q020p Sittard),
kręi̯m (Q020p Sittard),
zeug:
zeug (Q020p Sittard),
zoog:
zōx (Q020p Sittard)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|