34184 |
abortus, verwerpen |
verwerpen:
verwerpen (Q020p Sittard)
|
Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9]
I-11
|
33619 |
abrikoos |
appelkoos:
abbelekoos (Q020p Sittard),
appelkouw:
abbelekouw (Q020p Sittard),
ablekouw (Q020p Sittard)
|
I-7
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
accijns (Q020p Sittard)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25348 |
accijnsgewicht |
accijnsgewicht:
aksęjnsgǝwext (Q020p Sittard)
|
Het gewicht van een te slachten rund, zoals dat bij de belastingdienst moet worden aangegeven. [N 28, 1]
II-1
|
25838 |
achterbodem |
bodem:
bǭm (Q020p Sittard)
|
De achterste bodem van een bierton tegenover de voorbodem. [N 35, 94]
II-2
|
19021 |
achterdocht |
erg:
ärg (Q020p Sittard),
wantrouwen:
wantroewen (Q020p Sittard)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
achtereen:
achterein (Q020p Sittard)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
reken:
rękǝ (Q020p Sittard)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ɛxtǝrhām (Q020p Sittard)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
(het) achterste:
ɛxǝštǝ (Q020p Sittard)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|