e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Slenaken

Overzicht

Gevonden: 320

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalf kalf: (mv)  kǭvǝr (Slenaken) Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14] I-11
kar kar: kār (Slenaken) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karnemelk botermelk: botǝrmęlǝq (Slenaken) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
keel, strot keel: kael (Slenaken) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpiŋ (Slenaken) keelpijn [RND] III-1-2
kegels (mv.) kegelen: mɛti ke.gələ wɛt ne.tmi gəsjpɛlt (Slenaken) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: keͅldər (Slenaken) kelder [RND] III-2-1
kerel kerel: kɛ.əl (Slenaken) kerel [RND] III-3-1
kermis kermis: kɛrməs (Slenaken) kermis [RND] III-3-2
kern knoest: knuš (Slenaken) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11