24552 |
sleedoorn |
sleen:
vcroeger gebruikt als sluiting van een worst bij de huisslacht
slieën (L212a Smakt)
|
sleedoorn, de doorn
III-4-3
|
24535 |
sleutelbloem |
koekenbloemetje:
koēkebluumke (L212a Smakt)
|
sleutelbloem, tuinprimula
III-4-3
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slipstiǝn (L212a Smakt)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
19282 |
slim |
uitgekookt:
uutgekòkt (L212a Smakt),
uitgeslapen:
uutgeslaope (L212a Smakt)
|
slim, gehaaid, uitgeslapen || slim, uitgekookt
III-1-4
|
20501 |
slok |
dronk:
droonk (L212a Smakt),
ennen kwojjen droonk hebbe: kwaad zijn/worden, wanneer men alcohol drinkt
droonk (L212a Smakt),
slok:
slok (L212a Smakt),
sluk (L212a Smakt)
|
slok || teug
III-2-3
|
18977 |
slons (slodder?) |
del:
dél (L212a Smakt),
flots:
flots (L212a Smakt),
slons:
sloons (L212a Smakt),
sloor:
sloeër (L212a Smakt)
|
slons || slonzige vrouw || slordige vrouw || slordige, slonzige vrouw
III-1-4
|
19315 |
slordig |
slordig:
slorzeg (L212a Smakt)
|
slordig
III-1-4
|
32543 |
sluitmand |
sluitmand:
slytmãnt (L212a Smakt)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
20491 |
slurpen |
lebberen:
lɛbərə (L212a Smakt),
slurpen:
hoorbare drinkbewegingen maken/opzuigen
slörpe (L212a Smakt)
|
slurpen
III-2-3
|
31284 |
smeden |
smeedwerk:
smējwē̜rǝk (L212a Smakt)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|