19492 |
vaatdoek |
schotelslet:
Och dat schòttelslet, da mikt zó mennig ki‰ndje net:Voordat de kinderen naar school gingen, werd dikwijls nog even met een \"vaatdoek\"door het gezicht gewreven, om het ergste vuil eraf te vegen
schòttelslet (L212a Smakt)
|
vaatdoek
III-2-1
|
20330 |
vader |
ons vader:
òs vader (L212a Smakt),
òz’ vader (L212a Smakt),
onze vader:
òzze vader (L212a Smakt),
oude:
âlde (L212a Smakt),
oudeheer:
âldenhieër (L212a Smakt),
vad:
vát (L212a Smakt),
vader:
vader (L212a Smakt)
|
vader || vader (minderwaardig) || vader (onze -) || vader (oude heer)
III-2-2
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgerdien (L212a Smakt)
|
valgordijn
III-2-1
|
24518 |
varen (alg.) |
varen:
vare (L212a Smakt)
|
varen (plant)
III-4-3
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
mestvarken:
mē̜stvē̜rkǝ (L212a Smakt)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
mesten:
mē̜stǝ (L212a Smakt)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34322 |
varkensblaas |
blaas:
blǭs (L212a Smakt)
|
In dit lemma zijn alleen monografische gegevens verwerkt. Zie ook het lemma ''blaas van een geslacht varken'' in wld II.1 (huisslachter, bakker), blz. 41. [huisslachter, bakker]
I-12
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smâlt (L212a Smakt, ...
L212a Smakt),
wit vet:
witvet (L212a Smakt, ...
L212a Smakt)
|
reuzel || smout || varkensvet || wit varkensvet
III-2-3
|
32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L212a Smakt)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
böjze (L212a Smakt),
heffen:
Hij is te voel um òp zien werk veul te höffe, már dat ândere höffe duut hij vuis te gaer höffe is hier ook optillen
höffe (L212a Smakt),
jeppen:
jɛpə (L212a Smakt),
lappen:
leppe (L212a Smakt)
|
drinken van alkohol in behoorlijke mate || veel drinken || veel en met kleine beetjes drinken || veel sterke drank drinken
III-2-3
|