20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelen in de pan gebakken:
ēͅrapələn en də pān gəbākə (Q096d Smeermaas)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbēt (Q096d Smeermaas)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b]
I-9
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nęt (Q096d Smeermaas)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdrø̜k (Q096d Smeermaas)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫrt˲vǭ ̝rǝ (Q096d Smeermaas)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gōͅpə (Q096d Smeermaas)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20692 |
gehakt |
gehakt:
gəhak (Q096d Smeermaas)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn hukken zitten:
oͅp sən ūkə zetə (Q096d Smeermaas)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gəkrəlt ōͅr (Q096d Smeermaas)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
cent:
ps. omgespeld volgens IPA.
sɛnt (Q096d Smeermaas),
geld:
ps. omgespeld volgens IPA.
gɛlt (Q096d Smeermaas)
|
Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|